Vanmorgen werd ik in de eucharistieviering geraakt door een vers uit Psalm 138:
‘Wanneer ik tot U riep, hebt Gij mij steeds verhoord, Gij hebt mij altijd nieuwe moed gegeven.’
Ja, nieuwe moed en telkens weer: nieuwe moed om door te gaan en te blijven vertrouwen op Gods weg met mij. Verwonderd en dankbaar hoe zo’n psalmvers dan ineens binnenkomt en je laat gewaarworden hoe trouw God met mij is meegegaan.
Hij was er bij, ook wanneer ik dat niet in de gaten had. Mensen hebben mij onverwacht en keihard laten vallen en hebben mij buitengesloten, maar God was er door alles heen bij en heeft mij, naast nieuwe moed, ook nieuwe mensen gegeven. En ik heb het aangedurfd, de moed gehad, om mensen te blijven vertrouwen. De meeste mensen zijn ook te vertrouwen!
Een levensweg lang
trouwe metgezel
roepende
en antwoord gevend
U met mij
en ik met U
mij moed gevend
telkens weer
nieuwe moed
om mijn weg met U te gaan
gisteren
heden
vandaag
Amen.
Als zusters van de Feminae Pacis lezen we dit jaar in de veertigdagentijd het boek ‘Goede Vrijdag’ van Tom Wright. Deze blog is naar aanleiding van de inleidende hoofdstukken.
De inleiding van Tom Wright doet ons nadenken over het kruis en stelt vragen bij het waarom van het kruis. Heb jij iets met het kruis? En zo ja, wat? Het kruis heeft mij altijd geraakt. Op Goede Vrijdag heb ik menigmaal huilend bij het kruis gezeten, geraakt door het lijden van Jezus. Voor christenen is het dragen van een kruis iets gewoons, zo ook het ophangen van een kruis met of zonder corpus. De gruwelijkheid van dit moordwapen ontgaat ons daarbij. Wright beschrijft de gruwelijkheid en, al wist ik dat, het was toch goed om het mij te realiseren. Maar ook hoe de betekenis van het kruis door de geschiedenis heen is veranderd. Het kruis was, en is soms nog, voor mensen een symbool van angst vanwege de vervolging van joden en andersgelovigen door de christenen; of denk aan het misbruik van kinderen door priesters in onze recentere geschiedenis. Ook het beeld van God als een bloeddorstige tiran kan angst oproepen.
Wright neemt mij mee in een worsteling met het kruis, toen en nu. Wat is God voor een vader als hij zijn Zoon op zo’n gruwelijke wijze laat lijden? Had dat niet anders gekund? En hoezo heeft Jezus voor mijn zonden zo geleden? Persoonlijk heb ik daar altijd wel moeite mee en kan ik het moeilijk uitleggen. Ik praat dan meestal maar na wat ik daarover heb geleerd. Is de dood van Jezus een voorbeeld van hoe de God van de Bijbel geweld gebruikt om zijn doel te bereiken? En wat zegt dat dan over de rechtvaardiging van geweld gebruikt door christenen? Het kruis als overwinning van het kwaad en als openbaring van Gods liefde roept allerlei vragen op. En is het kwaad overwonnen? Het kwaad lijkt gewoon door te gaan.
Voordat Wright met zijn uitleg start, behandeld hij in vogelvlucht het kruis in de context van de eerste eeuw, de Grieks Romeinse wereld van de late oudheid. Deze wereld was er een van toorn en wapens. In de antieke wereld was kruisiging de manier om iemand te onteren en te doden. Het was het gruwelijkste lot dat een mens kon bedenken. De zweepslagen waren standaard en dienden om het slachtoffer te verzwakken en was onderdeel van de publieke vernedering. Midden in het gedicht in de Filippenzen-brief (Fil. 2, 8b) staat: ‘thanatou de staurou’ – ‘tot in de dood aan het kruis’. Het deel daarvoor is een afdaling. Jezus is dus afgedaald naar het diepste punt dat voor mensen bereikbaar was. De kruisiging was de ‘voorkeursdood’ voor slaven en opstandelingen.
De gedachte ‘sterven voor iemand anders’ was bekend vanuit de antieke heidense literatuur. In de Joodse wereld was deze gedachte onbekend. In de heidense literatuur stierven diegenen een roemvolle dood. De kruisdood was en is geen roemvolle dood.
Wright geeft in de loop van zijn boek een eigen uitleg. Het is één van de visies die er zijn. Zonder nu al de andere overboord te doen, wil ik ontdekken hoe de visie van Wright mij aanspreekt (of juist niet) en of daarin een (gedeeltelijk) antwoord komt op mijn vragen en worstelingen. Wright is een nieuwtestamenticus, die het nieuwe testament leest in het grote verhaal van het oude testament, en die zich in zijn uitleg baseert op de Schriften.
Hoe past het kruis in het brede verhaal van herschepping? In het Bijbelse model wordt het ware mens-zijn, drager van Gods-beeld, verhinderd door de zonde en de achterliggende afgoderij. Dat werkt hij verder uit in het volgende deel.
Vandaag begint de veertigdagentijd. Als feminae pacis lezen we samen het boek ‘Goede Vrijdag, de dag dat de revolutie begon’ van Tom Wright. En in ons avondgebed lezen we het Bijbelboek Apocalyps of Openbaringen. In 2015 heb ik dat eerder gedaan en mijn blogs daarover kun je teruglezen of als pdf downloaden.
Gisteren heb ik naar de inauguratie van president Joe Biden gekeken. Ik was ontroerd door de plechtigheid en door de woorden die er klonken. Met deze nieuwe president klinkt er een nieuw geluid: een nieuw en hoopvol begin! En daartoe roept Biden ook op, om een nieuw begin te maken. De woorden die dit nieuwe kleuren zijn:
Luisteren naar elkaar
Elkaar horen, zien
Respect tonen
Niet elk meningsverschil is een aanleiding voor totale oorlog
Hou op met schreeuwen en breng de kalmte terug
De waarheid verdedigen en leugens verslaan
Eenheid
Natuurlijk zijn dit woorden en zal het niet eenvoudig zijn, maar de intentie is duidelijk en ontroerd mij. Op een bepaalde manier moest ik ook terugdenken aan het moment dat Jorge Bergoglio, als paus Franciscus, voor het eerst de mensen toesprak: niet vanuit macht, maar als een nederige dienaar. Beiden zijn mannen op leeftijd, in de ogen van veel mensen te oud om een dergelijke functie te vervullen. Naast oud zijn het echter vooral wijze mannen met levenservaring. En beiden zijn gelovige mensen, die het aandurven om nieuw te denken en bij wie het dienen voorop staat (niet de macht). Ik denk dat wij dergelijke leiders nodig hebben om het visioen van vrede levend te houden en ook werkelijk stappen van vrede te kunnen zetten met elkaar. Dat begint met het zien en horen van de ander, met respect en de intentie de ander niet te beschadigen.
Geïnspireerd door Biden en Franciscus wil ook ik, op de plek waar ik leef en werk, mijn bijdrage leveren: staan voor de waarheid en voor de ontmaskering van de leugen. Als ik in het boek ‘Navolging’ van Dietrich Bonhoeffer lees (en die lees ik), over de weg van de navolging van Christus, of in het Evangelie dan zie ik prachtige paralellen. Als christen ben ik blij met Joe Biden. Ik bid voor hem en wens hem Gods zegen toe in werk en leven en ik hoop dat velen met hem dat nieuwe begin aandurven. Tot lof van God en tot zegen van de wereld.
De evangelielezing van vanmorgen laat Jezus als jongeman terugkeren naar zijn geboorteplaats. In de tempel leest Hij uit de profeet Jesaja:
‘De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan blinden het herstel van hun zicht,
om onderdrukten hun vrijheid te geven,
om een genadejaar van de Heer uit te roepen.’
(Lc. 4, 18-19; vgl Jes. 58, 6; 61, 1-2)
Na de lezing zegt Jezus: ‘Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan.’ (Lc. 4, 21b)
Jesaja 58, 1-14 gaat over het waarom van het uitblijven van Gods beloften. Het volk is teleurgesteld dat ze zo weinig van Gods aanwezigheid merken. De profeet vindt dat het volk zelf daar een eigen rol in speelt. (NBV Studiebijbel, Haarlem 2019, blz. 1130).
In onze tijd hoor ik vaak van mensen dat ze er niet meer in geloven, in die mooie beloftes van God. Ieder jaar vieren we kerstmis en de wereld blijft een grote ellende. Hoezo goed nieuws, hoezo vrijheid?
Jesaja wijst op het ware vasten en het echte dienen van God, zonder dat is geen heil te verwachten. (Tekst voor Tekst, Zoetermeer, 1987, blz. 452) Als geloven is verworden tot vorm, tot het doen van de gebeden en het op zondag naar de synagoge of kerk gaan, maar op ons dagelijkse doen en laten weinig of geen invloed heeft, dan blijft het inderdaad ellende, niet omdat God het laat afweten, maar omdat wij dat doen.
De lezing van vandaag roept mij op om daadwerkelijk mij in te zetten voor Gods Koninkrijk, dat Rijk waar de arme en de gevangene, de blinde en de onderdrukte bestaansrecht hebben en kunnen openbloeien. God kan het niet alleen. Ook wij mogen ons gezalfd weten als kinderen van de Heer en gaan om te doen wat Hij gedaan heeft. Doe je mee?
De lezing van vandaag is het begin van de 4e profetie van Jesaja over de Knecht des Heren (Tekst voor Tekst, 1987, Zoetermeer). De komende dagen naar Kerst lezen we uit Jesaja, donderdag onderbroken door Psalm 2. In deze blog neem ik Jesaja 51, 17-52, 12 als uitgangspunt.
Jes. 51, 17-23 (gisteren) Word wakker, word wakker, Jeruzalem, sta op! De HEER heeft je laten drinken uit de beker van zijn toorn; je hebt uit die kelk gedronken, de beker die je zo heeft bedwelmd tot de bodem leeggedronken. Er is niemand die je leidt, geen van de kinderen die je hebt gebaard; niemand die je bij de hand neemt, geen van de kinderen die je hebt grootgebracht. Dubbel ongeluk heeft je getroffen: verwoesting en rampspoed – wie zal je beklagen? honger en geweld – wie zal je troosten? Je kinderen zijn bezweken; als een antilope gevangen in een net, zo liggen ze op elke straathoek, overweldigd door de toorn van de HEER, verlamd door de dreiging van je God. Daarom, luister hiernaar, ongelukkige, jij die beschonken bent, maar niet door de wijn. Dit zegt je God, de HEER, de God die het opneemt voor zijn volk: Ik neem de bedwelmende beker uit je hand, de kelk, de beker van mijn toorn, je hoeft er niet meer uit te drinken. Ik geef hem aan hen die jou kwelden, die je het bevel gaven: ‘Ga liggen, dan lopen we over je heen!’ En je maakte je rug als de grond, een weg waarover men kon gaan.
Jes. 52, 1-6 (vandaag) Ontwaak, ontwaak, Sion, en bekleed je met je kracht! Bekleed je met je pronkgewaad, Jeruzalem, heilige stad. Nooit meer zul je worden betreden door wie onbesneden is, of onrein. Klop het stof van je af en sta op, Jeruzalem, neem plaats op de troon. De ketenen om je hals zijn losgemaakt, gevangen vrouwe Sion. Want dit zegt de HEER: Voor niets zijn jullie verkocht, zonder geld koop ik jullie weer vrij. Dit zegt God, de HEER: Ooit trok mijn volk naar Egypte om daar als vreemdeling te leven, maar in Assyrië werd het zonder meer uitgebuit. Wat win ik daar nu bij? – spreekt de HEER. Voor niets is mijn volk weggenomen, hun leiders weeklagen – spreekt de HEER –, dag in dag uit wordt mijn naam bezoedeld. Daarom, op die dag, zal mijn volk mijn naam kennen, beseffen dat ik het ben die zegt: ‘Hier ben ik.’
Jes. 52, 7-12 (1e Kerstdag) Hoe welkom is de vreugdebode die over de bergen komt aangesneld, die vrede aankondigt en goed nieuws brengt, die redding aankondigt en tegen Sion zegt: ‘Je God is koning!’ Hoor! Je wachters verheffen hun stem, samen barsten ze uit in gejuich, want ze zien het met eigen ogen: de HEER keert terug naar Sion. Breek uit in gejubel, ruïnes van Jeruzalem, want de HEER troost zijn volk, hij koopt Jeruzalem vrij. De HEER ontbloot zijn heilige arm ten overstaan van alle volken, en de einden der aarde zien hoe onze God redding brengt. Weg! Ga weg! Ga daar weg! Raak niets aan dat onrein is. Jullie die het heilige gerei van de HEER dragen, ga daar weg en blijf rein. Maar jullie hoeven niet overhaast te gaan, jullie vertrek is geen vlucht, want de HEER gaat voor jullie uit, de God van Israël vormt je achterhoede.
Advent Jesaja spreekt over de redding die ons is aangezegd door God die zijn naam eer aan doet: ‘Hier ben Ik!’ In een wereld vol duisternis wordt ons een altijd brandend licht aangekondigd, in een wereld vol dood en ellende wordt ons leven en geluk toegezegd, in een wereld vol oorlog en onmin, wordt ons een vrede beloofd die door geen oorlog kan worden tegengehouden. We mogen ons verheugen in zo’n God.
Het afgelopen jaar was voor veel van ons een jaar om snel achter ons te laten; verdriet en eenzaamheid, rouw en lijden. Het Kerstverhaal spreekt ons aan in ons verlangen naar licht, ons verlangen naar leven en ons verlangen naar vrede. Dat we, zittend op de puinhopen van ons leven, niet bij de pakken neerzitten en blijven geloven in dat visioen van vrede dat Jesaja ons aankondigt en in God die aanwezig wil zijn in ons leven en die ons menselijk nabij gekomen is in Jezus het Kind ons gegeven als Redder en Heer.
Vandaag staat Jesaja51, 1-8 op het leesrooster NBG en morgen Jesaja 51, 9-16. Volgens Tekst voor Tekst (1987, Zoetermeer) omvat dit gedeelte als boodschap van heil: Ik ben het die troost.
Jes. 51, 1-8 (zondag) Luister naar mij, jullie die gerechtigheid najagen, jullie die de HEER zoeken. Kijk naar de rots waaruit je gehouwen bent, naar de diepe groeve waar je gedolven bent. Kijk naar Abraham, jullie vader, naar Sara, die jullie heeft gebaard; toen ik hem riep was hij alleen, maar ik heb hem gezegend en talrijk gemaakt. De HEER troost Sion, hij biedt troost aan haar ruïnes. Hij maakt haar woestenij aan Eden gelijk, haar wildernis wordt als de tuin van de HEER. Het zal een oord zijn van vreugde en gejuich, waar muziek en lofzang klinken. Mijn volk, luister aandachtig naar mij, mijn natie, leen mij je oor. De wet vindt zijn oorsprong in mij, en mijn recht zal een licht zijn voor alle volken. In een oogwenk breng ik de zege nabij, de hulp die ik bied is al onderweg; ik zal krachtig rechtspreken over de volken. De eilanden hebben hun hoop op mij gevestigd, ze zien uit naar mijn krachtig optreden. Kijk omhoog naar de hemel, kijk naar de aarde beneden: al vervliegt de hemel als rook, al valt de aarde uiteen als een oud gewaad en sterven haar bewoners als muggen, de redding die ik breng, zal voor altijd blijven en mijn recht zal geen einde hebben. Luister naar mij, jullie die mijn gerechtigheid kennen, volk dat mijn wet in het hart draagt. Wees niet bang voor de hoon van mensen, stoor je niet aan hun spot. Want ze vergaan zoals een gewaad door motten, zoals wol door mottenlarven. Maar mijn gerechtigheid zal voor altijd blijven, de redding die ik breng, duurt van geslacht op geslacht.
Jes. 51, 9-16 (maandag) Ontwaak, ontwaak, arm van de HEER, en bekleed u met kracht! Ontwaak als in de dagen van weleer, als in lang vervlogen tijden. Was u het niet die Rahab vermorzelde, die het monster doorboorde? Was u het niet die de zee drooglegde, het water in de diepte, die een weg baande op de bodem van de zee waarover het verloste volk kon gaan? Wie door de HEER zijn bevrijd, keren terug. Jubelend komen zij naar Sion, gekroond met eeuwige vreugde. Gejuich en vreugde trekken de stad binnen, gejammer en verdriet vluchten eruit weg. Ik, ik ben het die jullie troost. Hoe kun je dan bang zijn voor een sterveling, voor een mensenkind dat vergaat als gras? Hoe kun je de HEER vergeten, die je gemaakt heeft, die de hemel heeft uitgespannen en de aarde gegrondvest? Hoe kun je je zo laten beheersen door angst voor de toorn van je belagers, voor hun pogingen je te vernietigen? Waar blijven die belagers met hun toorn? Weldra wordt de geketende bevrijd; hij zal niet sterven, niet afdalen in het graf, het zal hem aan niets ontbreken. Ik, de HEER, jullie God, die de zee opzweep, zodat de golven bruisen, wiens naam is HEER van de hemelse machten, ik leg je mijn woorden in de mond en bescherm je met de schaduw van mijn hand, ik die de hemel geplant heb en de aarde gegrondvest, die tegen Sion zeg: ‘Mijn volk ben jij.’
Advent De profeet Jesaja richt zich tot hen die gerechtigheid najagen en de Heer zoeken. Als mensen op weg naar de viering van het Kerstfeest mogen wij ons tot de aangesprokenen weten. Er wordt ons in herinnering gebracht: de rots waaruit wij gehouwen zijn. Daarbij worden Abraham en Sarah genoemd en hoe God Sion getroost heeft. De geschiedenis van God met zijn volk laat zien hoe God trouw is aan zijn belofte en hoe Hij zijn volk troostend nabij is. God spreekt ons moed in en herhaald zijn belofte: ‘De wet vindt zijn oorsprong in mij, en mijn recht zal een licht zijn voor alle volken. In een oogwenk breng ik de zege nabij, de hulp die ik bied is al onderweg.’ En: ‘Wees niet bang voor de hoon van mensen, stoor je niet aan hun spot. Want ze vergaan zoals een gewaad door motten, zoals wol door mottenlarven. Maar mijn gerechtigheid zal voor altijd blijven, de redding die ik breng, duurt van geslacht op geslacht.’
Wij zien uit naar de wederkomst van Christus. We vieren straks het geboortefeest, de komst van God op aarde in Jezus de Christus. We mogen vasthouden aan de belofte van God en Zijn trouw aan ons beantwoorden met ons ja-woord, zoals Maria dat eens gedaan heeft op de vraag van God om moeder te worden van de Heer.
Ook de lezing van morgen brengt de grote heilsdaden van God in herinnering en spreekt ons moed in niet te vrezen en ons leven toe te vertrouwen aan de Roepende in het Komen van de Heer.
Het NBG leesrooster startte de advent met de beginhoofdstukken uit de profeet Jesaja: een oproep tot bekering. Jesaja riep ons op ons af te keren van de afgoden die wij vereren en ons toe te wenden naar de enige en ware God. Gisteren en vandaag lezen we hoofdstuk 50 uit diezelfde profeet Jesaja.
Jes. 50, 1-3 (gisteren) en Jes. 50, 4-11 (vandaag)
Dit zegt de HEER: Waar is de scheidingsbrief waarmee ik jullie moeder heb weggestuurd? Of waar is de schuldeiser aan wie ik jullie heb verkocht? Nee, vanwege jullie zonden zijn jullie verkocht, vanwege je wandaden is je moeder weggestuurd. Waarom was er niemand toen ik kwam? Waarom antwoordde niemand toen ik riep? Zou mijn arm te kort zijn om te bevrijden? Ontbreekt het mij aan kracht om te redden? Alleen al door te dreigen laat ik de zee droogvallen en vorm ik rivieren om tot woestijn, waarin de vis stinkt door gebrek aan water en van dorst sterft. Ik kan de hemel in duisternis hullen en hem bekleden met een rouwgewaad.
God, de HEER, gaf mij een vaardige tong, waarmee ik de moedeloze kan opbeuren. Elke ochtend wekt hij mijn oor, zodat het toegerust is om aandachtig te horen. God, de HEER, heeft mijn oren geopend en ik heb geen verzet geboden, ik ben niet teruggedeinsd. Ik heb mijn rug blootgesteld aan mijn folteraars, wie mij de baard uittrokken, bood ik mijn wangen aan. Ik heb mijn gezicht niet verborgen toen ze mij beschimpten en bespuwden. God, de HEER, zal mij helpen, daarom word ik niet gekwetst en is mijn gezicht zo onbewogen als een rots, want ik weet dat ik niet beschaamd zal staan. Hij die mij recht verschaft is nabij. Wie durft tegen mij een geding aan te spannen? Laten we samen voor het gerecht verschijnen. Wie is mijn tegenstander in deze zaak? Laat hij mij tegemoet treden. God, de HEER, zal mij helpen – wie zal mij dan veroordelen? Mijn belagers vallen uiteen als een kledingstuk, als een gewaad dat ten prooi is aan de motten. Wie van jullie heeft ontzag voor de HEER? Wie luistert naar de stem van zijn dienaar? Hij die door de duisternis gaat en geen licht meer ziet, en die dan vertrouwt op de naam van de HEER en vertrouwen stelt in zijn God. Maar jullie allen ontsteken vuur en wapenen je met brandpijlen. Ga door de gloed van dat vuur, brand je aan je eigen pijlen! Ik ben het die jullie dit laat overkomen, in vreselijke pijn zul je bezwijken.
Advent
In de eerste drie verzen is er sprake van een twistgesprek rondom de vraag: waarom wilt u niet verlost worden? (Tekst voor Tekst, 1987, Zoetermeer) en daarna volgt de derde profetie over de Dienstknecht des Heren. In de laatste verzen is niet meer de Knecht aan het woord, maar de profeet. (Tekst voor Tekst, 1987, Zoetermeer).
Wil je nu verlost worden of niet? Of twijfel ik aan de grootheid van God, of Hij mij wel redden kan? Nee, aan God zal het niet liggen, het is aan ons om op Hem te vertrouwen en ons aan Zijn belofte toe te vertrouwen.
De trouw van God wordt zichtbaar in de Knecht. De vaardige tong en het luisterende oor, gewekt in de morgen – toegerust om aandachtig te horen. Zo roept Jesaja ons op om te horen, aandachtig te horen en te spreken, te getuigen van wat wij horen. En daarbij laat de Dienstknecht die wij verwachten zich door niets of niemand tegenhouden. Vers 10 raakt mij: Wie van jullie heeft ontzag voor de HEER? Wie luistert naar de stem van zijn dienaar? Hij die door de duisternis gaat en geen licht meer ziet, en die dan vertrouwt op de naam van de HEER en vertrouwen stelt in zijn God. Het vuur dat wij zelf maken zal de duisternis niet verdrijven!
Wil je nu verlost worden? Vertrouw dan op God! Verlossing vraagt dat wij vertrouwen op Hem.
Gisteren is het NBG leesrooster gestart met de profeet Haggai hoofdstuk 1, de eerste profetie. Vandaag en morgen lezen we hoofdstuk 2 en daarmee hebben we het hele boek Haggai gelezen.
Haggai 1, 1- 15 (maandag)
In het tweede regeringsjaar van koning Darius, op de eerste dag van de zesde maand, richtte de HEER zich bij monde van de profeet Haggai tot Zerubbabel, zoon van Sealtiël en gouverneur van Juda, en tot Jozua, zoon van Josadak en hogepriester: ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Dit volk beweert dat de tijd nog niet gekomen is om de tempel van de HEER weer op te bouwen. Maar,’ zo sprak de HEER bij monde van de profeet Haggai, ‘is de tijd dan wel gekomen om zelf in mooi afgewerkte huizen te wonen? En dat terwijl mijn huis nog een ruïne is! Nu dan – dit zegt de HEER van de hemelse machten: Welke weg zijn jullie ingeslagen? Denk toch na! Jullie hebben veel gezaaid maar weinig geoogst; jullie eten maar raken nooit verzadigd, jullie drinken maar nooit is het genoeg, jullie kleden je maar krijgen het nooit warm; de dagloner krijgt zijn geld maar het verdwijnt in een beurs vol gaten. Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Welke weg zijn jullie eigenlijk ingeslagen? Ga naar de bergen, haal daar hout en bouw mijn huis weer op. Met vreugde zal ik het aanvaarden en er mij in al mijn luister tonen – zegt de HEER. Jullie hebben veel verwacht, maar hoe weinig is het geworden, en wat jullie wél binnenhaalden, is door mijn adem vernietigd. En waarom? – spreekt de HEER van de hemelse machten. Omdat mijn huis nog altijd een ruïne is, terwijl ieder van jullie zich uitslooft voor zijn eigen huis. Daarom onthoudt de hemel jullie zijn dauw en brengt de aarde niets meer op. Ik heb het land en de bergen, het koren, de wijn en de olie, al wat de aarde opbrengt, ieder mens en elk dier, en alles wat jullie moeizaam tot stand hebben gebracht, met droogte getroffen.’
Zerubbabel, zoon van Sealtiël, en Jozua, zoon van Josadak en hogepriester, en wie er van het volk nog over waren, luisterden naar de oproep die de HEER, hun God, had gedaan; ze luisterden naar de woorden van de profeet Haggai, die door de HEER, hun God, gezonden was. En het volk werd vervuld van vrees voor de HEER. Maar Haggai, de bode van de HEER, zei in opdracht van de HEER tot het volk: ‘Ik ben bij jullie – spreekt de HEER.’
Zo zette de HEER Zerubbabel, zoon van Sealtiël en gouverneur van Juda, en Jozua, zoon van Josadak en hogepriester, en wie er van het volk nog over waren, ertoe aan te beginnen met het herstel van de tempel van de HEER van de hemelse machten, hun God. Ze gingen aan het werk op de vierentwintigste dag van de zesde maand.
Advent
Haggai roept op om de herbouw van de tempel weer op te pakken. Alle tijd en energie gaat naar het ‘eigen huis’ en ‘de woning van God’ is een ruïne. De vraag: welke weg zijn jullie ingeslagen?, is een vraag naar reflectie. Daar ligt voor mij de link naar advent. Welke weg ben ik/zijn wij ingeslagen? Is er nog plaats voor God om bij ons te wonen? De advent nodigt uit om de weg voor de Heer te bereiden, Hem een plaats te bereiden, midden onder ons. We zetten een kerststal en maken het gezellig, en we zetten de deur van ons hart open om het Kerstkind, de Zoon van God, te verwelkomen.
Haggai zijn oproep vond gehoor en de herbouw van de tempel werd herstart. De mensen werden weer vervuld van vrees voor de Heer. Vrees voor de Heer staat hier niet voor angst, maar voor ontzag. En Haggai zegt in opdracht van de HEER tot het volk: ‘Ik ben bij jullie – spreekt de HEER.’ Hij herhaalt de belofte van God er te zijn.
Haggai 2, 1-9 (dinsdag)
In het tweede regeringsjaar van koning Darius, op de eenentwintigste dag van de zevende maand, sprak de HEER opnieuw bij monde van de profeet Haggai. Hij droeg hem op: ‘Zeg tegen Zerubbabel, zoon van Sealtiël en gouverneur van Juda, en tegen Jozua, zoon van Josadak en hogepriester, en tegen wie er van het volk nog over zijn:
“Wie van jullie heeft deze tempel nog in zijn vroegere luister gezien? En hoe ziet hij er nu uit? Jullie denken zeker dat het niets meer kan worden!” Maar houd vol, Zerubbabel – spreekt de HEER –, houd vol, Jozua, zoon van Josadak en hogepriester; jullie allen, bewoners van dit land, houd vol! – spreekt de HEER. Werk door, ik ben bij jullie – spreekt de HEER van de hemelse machten. Dat heb ik jullie beloofd toen jullie wegtrokken uit Egypte; ik zal steeds in jullie midden aanwezig zijn, wees dus niet bevreesd. Want dit zegt de HEER van de hemelse machten: Nog een korte tijd, een ogenblik slechts, en ik zal de hemel en de aarde, de zee en het land doen beven. Alle volken breng ik in beroering, hun schatten zullen mij toevallen en mijn huis zal ik vullen met pracht en rijkdom – zegt de HEER van de hemelse machten. Het zilver is voor mij en het goud is voor mij – spreekt de HEER van de hemelse machten. De luister van deze tempel zal groot zijn, nog groter dan voorheen – zegt de HEER van de hemelse machten –, en van hieruit zal ik jullie vrede en voorspoed geven – spreekt de HEER van de hemelse machten.’
Haggai 2, 10-20 (woensdag)
Op de vierentwintigste dag van de negende maand, in het tweede regeringsjaar van Darius, richtte de HEER zich tot de profeet Haggai: ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Vraag de priesters hierover een uitspraak te doen: Als iemand offervlees bij zich draagt in een plooi van zijn mantel, en deze plooi komt in aanraking met brood of met gekookt voedsel, met wijn, olie of met wat voor voedsel ook, wordt dat voedsel daardoor dan heilig?’ ‘Nee,’ antwoordden de priesters op deze vraag. Vervolgens vroeg Haggai: ‘Als iemand die onrein is doordat hij met een lijk in aanraking is geweest, zulk voedsel aanraakt, wordt het daardoor dan onrein?’ ‘Ja,’ antwoordden de priesters, ‘het wordt daardoor onrein.’ Daarop zei Haggai: ‘Zo is het ook met deze mensen – spreekt de HEER –, zo is het in mijn ogen gesteld met heel dit volk, en zo is het ook met de vruchten van hun arbeid; alles wat zij offeren is onrein. Maar let op wat er vanaf vandaag gebeuren gaat. Hoe was het met jullie gesteld voordat er aan de herbouw van de tempel van de HEER begonnen werd? Jullie dachten twintig maten graan te scheppen, maar de graanhoop bleek slechts tien maten groot te zijn; jullie dachten vijftig maten wijn uit de pers te halen, maar de perskuip bleek slechts twintig maten te bevatten. De vruchten van jullie arbeid heb ik getroffen met korenbrand, meeldauw en hagel, en toch zijn jullie niet naar mij teruggekeerd – spreekt de HEER. Maar let op wat er gebeuren gaat, vanaf vandaag, vanaf deze vierentwintigste dag van de negende maand, vanaf de dag dat de tempel van de HEER gegrondvest is, let op! Het is waar dat het zaad nog ongebruikt in de schuur ligt, en ook hebben de wijnstok en de vijgenboom, de granaatappel en de olijf nog geen vrucht gedragen, maar vanaf vandaag zal ik jullie mijn zegen geven.’
Op die vierentwintigste dag van de maand richtte de HEER zich nogmaals tot Haggai: ‘Zeg dit aan Zerubbabel, de gouverneur van Juda: “Ik zal de hemel en de aarde doen beven, ik zal alle koningstronen omverstoten en de macht van alle volken breken, ik zal de strijdwagens met hun berijders omverwerpen; de paarden zullen neerstorten en de ruiters zullen elkaar ombrengen. Op die dag – spreekt de HEER van de hemelse machten – zal ik jou, Zerubbabel, zoon van Sealtiël en mijn dienaar, dragen als mijn zegelring, want jou heb ik uitverkozen – zo spreekt de HEER van de hemelse machten.”’
Advent
Haggai spreekt allen moed in, om vol te houden en niet te denken: dit gaat ons niet lukken. Werk door, zegt Haggai, het komt goed: want de Heer is met ons. Haggai spreekt namens de Heer zijn belofte, eens aan Mozes gedaan, uit: ik zal steeds in jullie midden zijn, wees dus niet bevreesd. Hij beloofd ons voorspoed en vrede.
In het Kerstkind is God als mens, midden onder ons, verschenen. Namens de Heer kondigt Haggai ons redding aan.
Wat mij raakt in de profetie van Haggai is de verbinding tussen verleden en heden. De belofte gedaan in het verleden staat ook heden als een huis: Ik-zal-er-zijn! Laten wij de deur van ons hart openzetten, opdat de Heer kan komen – zoals Hij heeft beloofd.